Begrippenlijst 

Les 1:

Concurrenten: iemand die hetzelfde wilt bereiken als jij. Een concurrent kan ook van invloed zijn op je prijsbeleid.

Financieel plan: een hulpmiddel om om te bepalen of je ondernemingsplan financieel haalbaar is.

Investeringsbegroting: deze begroting geeft inzicht in hoeveel geld je nodig hebt om de onderneming te starten.

Liquiditeitsbegroting: deze begroting geeft een duidelijk inzicht in de inkomsten en uitgaven die je verwacht te krijgen.

Marketingmix: een mix van instrumenten die je kunt inzetten als marketingstrategie. Onderdelen zijn: Prijs - Promotie - Plaats - Product

Ondernemingsplan: een document waarin gedetailleerd de plannen, verwachte inkomsten en uitgaven worden beschreven door de startende ondernemer. 

Les 2:

SWOT-analyse: een overzicht van sterke en zwakke punten.
Investeringsbegroting: deze begroting geeft inzicht in hoeveel geld je nodig hebt om de onderneming te starten. Deze begroting bestaat uit twee onderdelen, namelijk: Vaste activa en vlottende activa. 

Kapitaal: dit is geld wat je nodig hebt voor je bedrijfsmiddelen.

Vaste activa: zijn bedrijfsmiddelen die langer dan een jaar in de onderneming zitten. Bijvoorbeeld een auto en pand.

Vlottende activa: dit zijn bedrijfsmiddelen die korter dan een jaar in de onderneming zitten. Bijvoorbeeld voorraad, kasgeld.

Les 3: 

Aandelen: een bewijs van deelname in het bedrijf. 

Besloten vennootschap: een ondernemingsvorm waarbij meerdere eigenaren zijn. Kenmerkend voor deze ondernemingsvorm is dat de eigenaren bij schulden alleen het geld kwijt zijn wat ze hebben uitgegeven aan aandelen. Ze zijn niet aansprakelijk met hun privévermogen. 

Eenmanszaak: bij deze ondernemingsvorm is er sprake van één eigenaar, wel kan deze eigenaar personeel in dienst nemen. De eigenaar is met zijn hele vermogen aansprakelijk.

Inkomstenbelasting: bij een VOF en een eenmanszaak moet je inkomstenbelasting betalen. Dit is een belastingtarief over de hoeveelheid inkomen die je verdient. 

Vennootschap onder Firma: ook wel afgekort tot VOF. Hierbij zijn er twee of meer eigenaren, zij zijn met hun hele vermogen aansprakelijk. 

Vennootschapsbelasting: dit is een belastingtarief die je moet afdragen als je een aandeel hebt in een BV en winst uitgekeerd krijgt.

Les 4: 

Afzet: aantal verkochte producten.

Bedrijfskosten: kosten die je als bedrijf maakt. Hierbij moet je denken aan personeelskosten, huurkosten, afschrijvingskosten etc.

Omzet: de waarde (in geld) van de verkochte producten. Dit bereken je door: afzet x verkoopprijs. 

Les 5: 

Afroomprijs: bij de lancering van het product wordt een hoge prijs gevraagd. Hierna wordt de prijs steeds een beetje verlaagd. 

Breed assortiment: dit bedrijf biedt veel verschillende productgroepen aan. Bijvoorbeeld een supermarkt, hier kun je namelijk brood, groente, bloemen, melk enz krijgen.

Directe concurrentie: twee of meer bedrijven verkopen dezelfde producten. (bijvoorbeeld Jumbo en Boni)

Doelgroep:  

Indirecte concurrentie: een klein deel van het assortiment wordt ook door een ander bedrijf verkocht. (bijvoorbeeld bloemen bij een tankstation)

Marketingmix: marketingmix is een mix van verschillende marketingonderdelen die zich richten op de verkoop van producten.

Ondiep assortiment: deze bedrijven bieden binnen de productgroepen een paar producten aan. Voorbeeld is de buurtwinkel waar twee soorten mayonaise hebt, terwijl in een grote supermarkt wel 10 soorten mayonaise zijn.

Penetratieprijs: hierbij wordt een lage prijs gehanteerd. Om iets te kunnen verdienen moeten er veel producten worden verkocht.

Prijsdiscriminatie:  het vragen van verschillende prijzen aan klanten

Prijskortingen:  korting op bepaalde producten. Je kunt bepaalde voorraad sneller kwijtraken door: twee voor de prijs van één te promoten.

Psychologische prijzen:  dit is een hulpmiddel om de beeldvorming van de prijs voor klanten positief te beïnvloeden. Bijvoorbeeld € 80,10 lijkt veel duurder dan € 79,90. Mensen zijn geneigd het nu sneller te kopen.

Smal assortiment:  een bedrijf met een smal assortiment biedt weinig productgroepen aan. Hierbij moet je denken aan een schoenenwinkel. Een bedrijf met een smal assortiment heeft vaak wel een diep assortiment. Dit betekent veel verschillende producten in een bepaalde productgroep.